Op onze middelbare school was het de gewoonte dat leerlingen na het eindexamen deel konden nemen aan een culturele reis naar Rome, om hun schooltijd af te sluiten. Rome! De naam van de eeuwige stad had voor ons een magische klank. Als je katholiek bent opgevoed en ook nog eens latijn en grieks hebt geleerd, dan is Rome het middelpunt van de wereld.
We kregen van tevoren te horen dat we Rome vooral per pedes apostolorum zouden ontdekken. Op een katholieke school hoefde je in die tijd echt geen latijn te hebben gehad om met dat per pedes apostolorum een vage notie te krijgen van zeer lange voettochten (zoals de apostelen die maakten). Wat dat echter in de praktijk in Rome inhield, begrepen we vanaf de eerste dag: Rome doe je te voet. Niks bus. Niks metro. Op enkele buiten de stad gelegen plekken na doorkruisten we de hele stad lopend. Elke dag.
Niemand klaagde. Natuurlijk, we waren allemaal gezonde en nog niet met dure en verre reizen verwende achttienjarigen. Maar we lieten ons elke ochtend en middag zonder gemopper meenemen op weer een voettocht, omdat elke excursie vanaf de eerste stap op straat één groot avontuur was. We liepen niet omdat we nu eenmaal bij A waren ‒ bij de Piazza Navona waar we ons pension hadden ‒ en vandaar naar een culturele bezienswaardigheid B wilden, waar het om te doen was. Nee, het ging pas om die culturele bezienswaardigheid op het moment dat we daar waren.
Onderweg ging het om het bekijken, opsnuiven, horen en beleven van Rome. Juist als je loopt, is er geen afstand tot je omgeving, komt alles van buiten ongefilterd naar binnen: de schreeuwerige manier van praten, de in onze ogen felle en nadrukkelijke manier waarop Italianen zich in woord en gebaar uiten, de in het zwart geklede vrome oude vrouwen bij de kerken, de winkels met hun koopwaar op de stoepen, de geschilderde madonna’s op de straathoeken, het contrast tussen armoedig uitziende huizen en de elegante schoonheden die eruit kwamen, het chaotische verkeer, de geur van espresso en pizza ‒ we maakten er zomaar deel van uit, we waren niet in Rome, we werden Rome.
En tijdens de wandeling werden we ook nog voortdurend gewezen op het culturele Rome dat zichtbaar aanwezig was in kerken en gebouwen uit alle tijden en kunststijlen en onzichtbaar in gebeurtenissen die zich overal waar we langskwamen bleken te hebben afgespeeld. Zo leerden we onderweg om ons zowel in de stadsruimte als in de geschiedenis te oriënteren. U kunt zich misschien wel voorstellen: van Rome word je moe.
Aan de andere kant is Rome ook een pelgrimsstad en ook dat aspect van de stad sloegen we niet over. Er zijn vroegchristelijke kerkjes waar de rumoerige stad opeens niet meer bestaat, waar rust en stilte heerst, waar het licht door smalle vensters zichtbaar wordt in door elkaar vallende bundels in de schemerige ruimte en waar geen andere geur hangt dan van hout en wierook en kaarsen. Op zulke plaatsen kun je je moeiteloos op jezelf bezinnen, op zulke plaatsen voel je sterk de nabijheid van de bovenzinnelijke wereld en welt soms een diep verlangen op naar het werkelijk ervaren van die wereld.
Op zulke plaatsen beleef je een weldadige innerlijke rust die juist kracht geeft. Ook dat is Rome. In de moderne stad wordt het gewone leven geleefd. Maar alles wat zich er ooit in tijd en ruimte heeft afgespeeld en nu voorbij is, lijkt er nog te zijn en gemakkelijk op te roepen. En ook het eeuwige en onvergankelijke is vlakbij en bijna tastbaar aanwezig.
In Rome kun je ‘in het groot’ twee bewegingen beleven die je ‘in het klein’ ook in je eigen leven tegenkomt: misschien maakt dát Rome wel tot het middelpunt van de wereld. Aan de ene kant is er de gerichtheid op het uiterlijke, vluchtige leven waarin je voortdurend onderweg bent en mensen ontmoet, waarin je dingen moet doen en voor elkaar moet krijgen ‒ aan de andere kant is er de rust en zelfbezinning die je ontvankelijk maken voor het bovenzinnelijke, het eeuwige.
In dat contrast ‒ in het naar buiten gerichte en het naar binnen gekeerde ‒ leeft iets van de essentie van de stad. Het een is niet beter dan het ander, ze horen bij elkaar als de tweeling Romulus en Remus die volgens de mythe de stichters van de stad waren. In ons leven horen beide kanten ook bij elkaar. Maar de drukte van het dagelijks leven duwt onze bezinnende kant vaak weg: geen tijd voor, daar komen we niet aan toe.
Als er één ding positief is aan de coronacrisis, dan is het dat we een beetje tot het besef komen dat langzamer leven ook best kan en zelfs goed voelt. De zomer is begonnen en de vakantie staat voor de deur. In andere jaren is de zomer de tijd van reizen en trekken, en proberen jezelf nu eens niet voorbij te lopen. Dit jaar zullen mensen wel meer dan anders thuis of in de buurt van thuis blijven.
Misschien dat dit jaar de zomer een tijd kan worden waarin we niet alleen fysieke energie opdoen, maar vooral nieuwe innerlijke krachten, waarin we weer in aanraking komen met onszelf als middelpunt van onze eigen wereld.
Bron: Utz Verzendantiquariaat Tineke Croese
Comments