In deze tijd van het jaar bloeit het sintjanskruid volop. De wilde variant (in mijn ogen de echte) wordt misschien zo’n 25 à 30 cm hoog, heeft fijne groene blaadjes en kleine gele bloempjes die als boeketjes op de stelen staan. De gekweekte variant, die de gemeente soms aanplant, is een robuuste struik met grote gele bloemen die er precies zo uitzien als hun wilde familie, maar dan veel groter. Je zou zeggen dat het plantje sintjanskruid heet omdat het rond 24 juni bloeit, de feestdag van Johannes de Doper.
Zo heten aalbessen in het duits Johannisbeeren omdat ze rond die tijd rijp zijn. Maar volgens een christelijke legende zou het plantje ontstaan zijn uit het bloed van Johannes, die door Herodes werd onthoofd. Nu is het sintjanskruid natuurlijk ouder dan Johannes de Doper, en volgens een andere, voorchristelijke mythe zou het zijn ontstaan uit het bloed van de germaanse zonnegodheid Balder, die ook door toedoen van kwade machten het leven liet. Legenden zijn zelden letterlijk waar. Hun waarheid ligt op een ander niveau dan dat van onze dagelijks bezigheden.
‘Balder’ en ‘de Doper’ staan voor oude, helderziende vermogens van de menselijke ziel, die moesten verdwijnen om plaats te maken voor een nieuw bewustzijn. Beide legenden geven echter ook aan dat het helderziende bewustzijn in een nieuwe vorm terug zal keren. De Doper wees erop dat hijzelf minder moest worden en de Christuskracht in het innerlijk van de mens moest toenemen. Eén mens nam als geen ander die kracht van Christus al in zich op: Johannes de Evangelist, de leerling die de Heer liefhad. In beide Johannesfiguren staan verleden en toekomst voor ons.
De Doper laat zien welke mogelijkheden de mens in het verleden verwerkelijkt heeft, de Evangelist laat zien waartoe de mens in de toekomst nog in staat zal zijn. De Edda stelt verleden en toekomst eveneens naast elkaar. Balder staat voor oude spirituele vermogens van de mens. Hij werd gedood door zijn tweelingbroer Hödr, het heldere dagbewustzijn dat blind is voor het spirituele. Maar Balder zal terugkeren, voorspelt de Edda, hand in hand met Hödr die dan niet meer blind zal zijn.
Tussen het verdwijnen van het oude helderziende bewustzijn en de komst van de nieuwe periode ligt de tijd van de blinde Hödr. De Edda heeft een naam voor deze periode, en nog een treffende ook: godenschemering. Maar de godenschemering is ten einde, het licht van de nieuwe tijd gloort aan de horizon. Hödr is tegenwoordig zo blind niet meer, hij begint langzaam oog te krijgen voor andere dimensies van de werkelijkheid en voor andere dimensies van menszijn. Hij begint te zien dat de mens geen aan alle kanten beperkt wezen is, maar een bron van mogelijkheden die om een vorm vragen. Wat in het verleden tot stand kwam, heeft die vorm al, het is af, voltooid. Wat in de toekomst nog een vorm moet krijgen, is niet af, maar bestaat als mogelijkheid.
In de renaissance ontstond een besef dat de mens talloze mogelijkheden in zich bergt en dat juist het vreemde en het andere ons iets van al die mogelijkheden laten zien. De renaissance was een tijd van grote bloei op kunstzinnig gebied, een tijd die bijna overstroomt van meesterwerken ‒ allemaal volmaakt, allemaal ‘af’ in die zin dat je niet het gevoel hebt dat er nog iets aan te verbeteren valt. Maar uit deze periode zijn ook veel tekeningen en schetsen bewaard gebleven, bedoeld als voorstudie voor het uiteindelijke schilderij of gewoon als studiemateriaal.
We kennen het schilderij als voltooid product, terwijl de schetsen en voorstudies juist de mogelijkheden laten zien waaruit de kunstenaar keuzes doet. Het schilderij is gestold in een vorm, de voorstudie is beweeglijk en houdt allerlei mogelijkheden nog open. Wat tekeningen, schetsen en voorstudies zijn in de schilderkunst, zijn fragmenten en aforistische teksten in de literatuur. Ook die laten een wereld in beweging zien waarmee je nog alle kanten op kunt, die nog niet is uitgekristalliseerd.
Dat het werk van de dichter uit veel fragmenten, korte gedachten en onvoltooide teksten bestaat, wordt door sommigen jammer gevonden en verklaard uit het feit dat hij zo jong stierf. Maar met deze onaffe vormen laat Novalis bewust zien dat iets niet af kán zijn, dat er altijd een vervolg mogelijk is. Dat zie je ook bij de dagboekfragmenten en brieven van Kafka, die ik interessanter vind dan zijn voltooide werk, omdat er zoveel onafgemaakte, losse gedachten in te vinden zijn die een aanzet vormen om zelf verder te denken.
Het nog niet voltooide laat een proces zien. Misschien wel het proces waar we zelf mee te maken hebben: het zoeken naar vormen voor de veelheid aan mogelijkheden die zich aan ons voordoet nu de beperking van de blindheid langzaam verdwijnt. Misschien ook omdat het het proces is dat we zelf zijn: want is een mens niet juist mens omdat hij niet af is, maar in ontwikkeling blijft?
Bron: Utz Verzendantiquariaat Tineke Croese
Comments