Ik stond bij de bakker af te rekenen en had mijn toen vijftien maanden oude zoontje in zijn wandelwagentje ergens in de winkel geparkeerd. Uit mijn ooghoeken zag ik dat een wat oudere, indische dame zich over hem heen boog. Toen ik klaar was, drukte ze hem net een tientje in zijn handjes. Ik keek haar aan, en zag direct dat tegenspreken niet zou helpen. Het chique type, gewend aan een engelse levensstijl op een plantage met stoeten bedienden. Het was zomers warm en ze droeg een zonnehoed met brede rand en dunne kanten handschoentjes.
Vertederd zei ze: ‘Ach… zó leuk om een indisch kindje te zien. Néé…’ zei ze al bij voorbaat op hoge beledigde toon ‒ daar had je het al: ‘U móet het aannemen, koop iets leuks voor hem, ik kan het heus missen, ik geef áltijd iets aan indische kindjes.’ Het kindje in kwestie zat intussen met zijn zwarte piekhaartjes heel schattig indisch te wezen, net een kokosnootje. Ze lachte hem nog eens vertederd toe en zeilde elegant weg. ‒ Enkele jaren later waren we verhuisd en werd ik, met mijn oudste zoontje aan de hand en zijn broertje nog onzichtbaar onder de kap in de kinderwagen, regelmatig door een andere indische dame in het voorbijgaan gegroet.
Pas toen mijn tweede zoontje elf maanden was, zag ze hem voor het eerst. Hij zat op de eerste zomerse dag in zijn wandelwagentje toen ik haar weer tegenkwam. Ze wierp een diep verontwaardigde, ontstelde blik op het joch dat niets anders deed dan parmantig om zich heen kijken. Op afkeurende, bijna boze toon zei ze tegen mij: ‘A-ach! Maar jij hebt een hóllandse man!’ Het bewijs zat in de wandelwagen. Mijn zoontje is later wel donkerder geworden, maar als baby was hij bijna net zo wit als zijn vader en al waren zijn piekhaartjes even schattig als die van zijn broertje, ze waren toen nog roodblond, ook net als het haar van zijn vader. Helaas, geen kokosnootje dus. En ik had voor deze vrouw voorgoed afgedaan met mijn hollandse man. Ze heeft me nooit meer gegroet.
Ik weet niet of ik u hiermee van een vooroordeel beroof, maar racistisch gedrag is helaas niet voorbehouden aan witte mensen. Indische mensen kunnen er soms ook wat van. De samenleving in Nederlands-Indië was beslist racistisch, ‘wit’ was daar de norm en de rest werd apart gezet. De wereld in Nederlands-Indië had daardoor veel meer lagen dan in het Nederland van Europa. Zo waren de Japanners er voor de wet gelijkgesteld aan Europeanen, maar vielen Chinezen en andere ‘oosterlingen’ weer in andere categorieën, net als indische mensen. Om dat institutionele racisme uit te pluizen heb je volgens mij een ploegje historici en sociologen nodig, daar begin ik niet aan.
In Nederland heeft wat ik aan indisch racisme ben tegengekomen vooral te maken met de wens de identiteit van de ‘eigen’ groep te behouden door alles wat ‘anders’ is te weren. Ook bij het racisme in de huidige samenleving gaat het denk ik vooral om de angst voor het vreemde, het cultureel andere, om de angst voor de identiteit van een andere groep die je ervaart als bedreiging voor de identiteit van je eigen groep. De witte, westerse mens voelt zich misschien wel het meest bedreigd omdat hij meer dan andere bevolkingsgroepen overtuigd is van zijn eigen superioriteit en als koloniaal heerser ook eeuwenlang de kans heeft gekregen die superioriteit uit te leven. Hij heeft in eigen ogen dus veel te verliezen.
Maar hoe anders is het cultureel andere eigenlijk? In de jaren ‘70 begonnen mensen voor het eerst meer en ook verder te reizen. Het vreemde kwam op allerlei manieren dichterbij waardoor je de kans kreeg te zien dat volken en culturen vooral aan de oppervlakte erg verschillen, maar daaronder veel gemeenschappelijk hebben: we hebben allemaal te maken met geboorte, opvoeding, levensloop en sterven, we zoeken allemaal naar een verhouding tot het leven na de dood. En voor al die zaken zoekt elk volk en elke cultuur zijn eigen vormen, en zonder het te weten hebben ze daarbij uit dezelfde bron van wijsheid geput.
Nu volken en culturen zich mengen, komen we, of we willen of niet, ook zonder te reizen in aanraking met het andere en voor ons vreemde. Hoe herkennen we daarachter het gemeenschappelijke en algemeen menselijke? Niet door ons uit angst in de burcht van onze groepsidentiteit te verschansen. Hoe dan wel? Nou, nieuwsgierigheid is een goede optie. In een bepaald opzicht zijn veel mensen heel nieuwsgierig naar het cultureel andere. In het verleden hebben we misschien uit dezelfde bron van wijsheid geput, nu zijn we ons er steeds meer van bewust dat we de aarde met elkaar delen. We leven allemaal van wat de aarde voortbrengt, en ook wat het klaarmaken van voedsel betreft zijn er grote culturele verschillen.
Het grappige is dat veel mensen op dat gebied niet eenkennig zijn. Het spreekwoord ‘wat de boer niet kent, dat vreet hij niet’ gaat sinds de jaren ’70 voor steeds minder mensen op. Als het om eten gaat, willen mensen het vreemde best leren kennen. In de grote steden met hun multiculturele bevolking zie je overal eethuisjes de meest exotische keukens aanbieden.
Misschien is dat een eerste stap op weg naar het ontdekken van wat we met elkaar gemeen hebben: het samen eten, het samen delen van wat de aarde geeft.
Bron: Tineke Croese Utz Verzendantiquariaat
Comments