top of page
Quiasinon

"Nooit heb ik wat ons werd ontnomen zo bitter, bitter liefgehad".

In de derde klas van de middelbare school zouden wij in de lente op werkweek gaan. Die werkweek had als thema ‘vrijheid’ en werd al weken van tevoren door een aantal docenten in hun lessen voorbereid. We waren met zo’n tachtig leerlingen, verdeeld over vier klassen, en we kwamen met z’n allen terecht in wat je nu een flow zou noemen. Het thema ‘vrijheid’ sprak ons vijftienjarigen opeens bovenmatig aan. We werden erdoor gefascineerd. Achteraf denk ik dat dat minder aan ons of aan het thema lag, en meer aan het feit dat de docenten hier nu eens echt warm voor liepen. Ik vermoed ‒ ook weer achteraf ‒ dat de docent Grieks de aanjager van het hele gebeuren was.

Hij zette ons er in zijn lessen vooral toe aan eens na te denken over de morele kanten van vrijheid: waar komt jouw vrijheid in botsing met die van een ander en wat doe je dan? Maar de meeste docenten bleven bij hun vakgebied. Zo lazen we in de lessen Nederlands verzetspoëzie uit de Tweede Wereldoorlog en liederen uit de Tachtigjarige Oorlog. Zoek de overeenkomsten! Of de verschillen, natuurlijk.


Nou, over die verzetspoëzie 1940-1945 kan ik kort zijn. Ze leveren een aardig tijdsbeeld op en hebben meestal de onmiskenbare klank van oprechtheid, maar toch heeft het meeste in mijn ogen geen literaire waarde. Hoe anders was dat met de vrijheidspoëzie uit de Tachtigjarige Oorlog. We lazen Valerius Gedenck-clanck. Misschien dat kinderen uit protestante milieus meer met deze liederen vertrouwd zijn, maar voor mij ging een wereld open. Een enkel lied kende ik uit de kerk (‘Wilt heden nu treden voor God den Heere, Hem boven Al loven van herten seer), maar de vrijheidsachtergrond van deze poëzie was nieuw voor mij.

En dan die taal, die táál… dat prachtige 17e eeuwse nederlands en de al even mooie barokmuziek:


Hoor de Spaensche trommels slaen! Hoor Maraens trompetten!

Siet hoe komt hy trecken aen Bergen te besetten.

Berg op Zoom, hout U vroom ‒ stut de Spaensche scharen;

Laet ’s Lands boom, end’ syn stroom ‒ trouw’lyck toch bewaren.


Niet dat ik wist wat ‘s Lands boom, end ’syn stroom betekende ‒ ik weet het nóg niet ‒ maar het waren klanken en woorden waar ik acuut rechtop van ging lopen. Maar ondanks dat is gek genoeg één gedicht uit de Tweede Wereldoorlog me toch altijd meer bijgebleven dan de 17e eeuwse poëzie. Ida Gerhardt werd in 1941 onverwacht geraakt door de muziek van Valerius Gedenck-clanck en schreef Het Carillon:


Ik zag de mensen in de straten,

hun armoe en hun grauw gezicht, ‒

toen streek er over de gelaten

een luisteren, een vleug van licht.


Want boven in de klokketoren

na ’t donker-bronzen urenslaan

ving, over heel de stad te horen,

de beiaardier te spelen aan.


Valerius: ‒ een statig zingen

waarin de zware klok bewoog,

doorstrooid van lichter sprankelingen,

‘Wij slaan het oog tot U omhoog!’


En één tussen de naamloos velen,

gedrongen aan de huizenkant

stond ik te luist’ren naar dit spelen

dat zong van mijn geschonden land.


Dit sprakeloze samenkomen

en Hollands licht over de stad ‒

nooit heb ik wat ons werd ontnomen

zo bitter, bitter liefgehad.

Ida Gerhardt

In 1941 stond de tijd heel even stil en zag Ida Gerhardt het van zijn vrijheid beroofde Nederland heel even samenvallen met de Republiek uit de Tachtigjarige Oorlog die voor zijn vrijheid streed. Dit jaar vieren we 75 jaar bevrijding. En maandag is het 4 mei en herdenken we zoals elk jaar de mensen die hun leven hebben gegeven voor die bevrijding en voor onze vrijheid. Mijn hart tuimelt omlaag als ik bedenk dat we dat doen terwijl we op dit moment in termen van oorlog praten over de ‘aanval’ van een griepvirus en ondertussen veel vrijheden opzij zetten. Klopt dat wel? Moeten we wel accepteren dat we niet meer de doodgewone menselijke warmte en zorg kunnen geven aan kwetsbare mensen die dit zo hard nodig hebben? Daar gaat toch vrijheid over?

De Tachtigjarige Oorlog ‒ de strijd van het 17e eeuwse Nederland om zijn geestelijke vrijheid ‒ staat niet op zichzelf. Het streven naar geestelijke en individuele vrijheid begon in heel Europa al twee eeuwen eerder, in de 15e eeuw. We zijn nu vijf eeuwen verder. Ik wil niet over een tijdje moeten zeggen: nooit heb ik wat ons werd ontnomen // zo bitter, bitter liefgehad‒ en dan onze geestelijke vrijheid bedoelen. Er wordt weleens gezegd dat de stilte die we voor de doden in acht nemen nog een rest is van een oeroud weten dat in de stilte de doden en het goddelijke tot ons kunnen spreken.


Als dat zo is, laten we dan in de twee minuten stilte op 4 mei vooral goed luisteren. Misschien horen we in die stilte de stem van het bezielde streven naar vrijheid uit Valerius Gedenck-clanck, dat in Het Carillon de mensen een ‘vleug van licht’ brengt.


Bron: www.utz.nl Tineke Croese


77 weergaven0 opmerkingen

Commenti


bottom of page