Toen ik begin jaren zeventig in de vierde klas zat, organiseerde onze middelbare school volgens traditie een cultureel uitstapje van een week naar Parijs. Dat betekende: veel musea en veel kerken. Op weg naar Parijs bezochten we al de kathedraal van Laon, en in Parijs de Notre Dame en de Saint-Chapelle. En we gingen ook een dagje naar Chartres. Ik was zestien en ik kwam eigenlijk voor het eerst in middeleeuwse kerken. De gotische kathedralen van Laon en Chartres maakten diepe indruk op mij.
Vooral Chartres, waar de junizon die middag door de gebrandschilderde ramen viel. Met hun diepe blauwe en rode kleuren fonkelden ze als juwelen in de hoge, schemerige en stille ruimte en ik werd opeens overvallen door een gevoel van innige vroomheid. Vanaf dat moment stelde ik me voor dat dát de sfeer van de middeleeuwen was: die stille overgave, het beleven van je eigen innerlijke wereld in de binnenruimte van een kerk waarin alles omhoog streefde, naar de hemel.
Als ik wilde, kon ik die stille sfeer ook thuis in mijn eigen kamer zó oproepen. Ik gaf me graag over aan die dromerig meditatieve stemming: met een vraag, een verwondering, afdalen in jezelf zonder op zoek te zijn naar een antwoord, alleen de verwondering voelen ‒ en dan soms merken dat er ergens vanuit de diepte samenhangende beelden of patronen ontstonden die iets van een antwoord zonder woorden leken te bevatten.
Deze voorstelling van de middeleeuwen als een tijd van alleen maar stilte, van alleen maar contemplatie en voortdurend gebed viel een jaar of vier, vijf later abrupt in scherven, toen ik tijdens mijn studie Huizinga’s Herfsttij der middeleeuwen moest lezen. Dat werk schetste een bijzonder fascinerend, maar wel heel ander beeld van de middeleeuwen. Huizinga weet je als geen ander die late middeleeuwen in te halen, alsof je een tijdgenoot bent die er midden in staat. Het eerste wat me uit zijn beschrijvingen opviel en bijna pijn deed, was de oorverdovende herrie die in een middeleeuwse stad aan de orde van de dag moet zijn geweest.
Overal schreeuwende kooplieden, marktvrouwen, voermannen, mensen die last- en rijdieren aanspoorden, geratel van karren en geklepper van paardehoeven op de keien. En daar bovenuit, de hele dag om de paar uur, vlakbij en ver weg, het luiden van de klokken van alle kerken en kloosters die de stad rijk was. En naast geluiden werden je zintuigen ook belaagd door de stank van alle afval op straat, van etensgeuren en ongewassen lijven. Parallel met die herrie en stank liep de beschrijving van de hevige hartstochten waardoor de middeleeuwse mens bewogen werd.
Naast die fel gekleurde, naar alle kanten uitschietende emoties ‒ liefde, haat, angst, woede, jaloezie, overlevingsdrift, drang naar macht, machteloosheid, en hartstochtelijke vroomheid (ja, dat ook) ‒ leek de gevoelswereld van de 20e eeuw te verbleken tot een doosje pasteltinten. Ik realiseerde me voor het eerst echt dat de middeleeuwen geen erg veilige tijd waren. Voortdurend heerste de dreiging van armoede, hongersnood, natuurrampen, ziekte, oorlog en de willekeur van de machtigen.
Dat kon aan de ene kant leiden tot vroomheid en godsvertrouwen, vanuit de behoefte je kwetsbare leven in handen te geven van hogere machten ‒ en aan de andere kant kon het leiden tot een sterke overlevingsdrang, de behoefte om je met je eigen handen van een bestaan in de wereld te verzekeren. Twee eenzijdigheden: je in stilte op je eigen innerlijke wereld richten, of je op de buitenwereld richten en je aanwezigheid daar luidkeels kenbaar maken.
Als het leven onzeker is en de dood elke dag ook voor jou kan komen, zoals in de middeleeuwen, heb je misschien de neiging je aan de ene of de andere eenzijdigheid vast te klampen. Maar ook in die tijd zochten mensen naar een balans. Het waren vooral de monniken die zich binnen de kloostermuren op God richtten en zich terugtrokken in gebed, maar die zich buiten de kloostermuren bezig hielden met wereldse zaken als het bebouwen van de grond, het verplegen van zieken en het geven van onderwijs.
Maar niet alleen de middeleeuwer, ook wij hebben te maken met eenzijdigheden en het zoeken van de balans daartussen. Het begin van de herfst is een tijd waarin we dat zoeken naar evenwicht meer dan op enig ander moment in het jaar kunnen beleven. Evenwicht tussen licht en donker, nu de dagen en nachten ongeveer even lang zijn. Evenwicht tussen buiten en binnen, nu in de natuur de laatste oogsten worden binnengehaald en worden opgeslagen voor de winter.
Evenwicht tussen warmte en kou, nu de laatste mooie dagen van de zomer echt voorbij zijn en je met regen en wind rekening moet gaan houden. En evenwicht tussen goed en kwaad, het streven je eigen mindere kanten de mond te snoeren en het streven je betere helft meer aan het woord te laten. Menszijn houdt het zoeken naar harmonie in tussen de veelheid aan tegenstellingen en eenzijdigheden in onszelf ‒ een harmonie die je ook kunt terugzien in de schoonheid van de schepping die ook allerlei eenzijdigheden en tegenstellingen in zich verenigt.
Morgen is het de feestdag van de heilige Franciscus van Assisi. Het streven naar menszijn zien we terug in de liefde die hem in staat stelde alles in de hele schepping als zijn broeders en zusters te omarmen.
Comments