Tajere malke, gesunt solstu sejn!
Fil mir ejn den becher, den becher mit wejn.
Zoals u waarschijnlijk wel weet valt Pasen op de eerste zondag na de eerste volle maan in de lente. Dit jaar begon de lente op 20 maart. Woensdag 8 april werd de maan in alle vroegte ‒ iets na half vijf ’s ochtends ‒ voor het eerst in de lente vol. Morgen ‒ zondag ‒ is het dus Pasen. Het joodse paasfeest, dat acht dagen duurt, begint op de eerste avond na de eerste volle maan in de lente. Die avond ‒ seideravond ‒ viel dit jaar dus op woensdag 8 april. De eerste volle maan in de lente speelt een rol bij de berekening van zowel de joodse als de christelijke paasdatum. Daarom liggen het joodse Pesach en het christelijke paasfeest altijd vlak bij elkaar. Meestal ligt ons Pasen ingebed in de acht dagen van het joodse Pesach. Het christelijk paasfeest herdenkt de opstanding van Christus. Het is een feest van nieuw leven en bevrijding uit de dood. Het joodse paasfeest herdenkt de Uittocht uit Egypte. Het is een feest van nieuw leven en bevrijding uit slavernij en dood.
De regels waarmee ik dit stukje begon, komen uit een oosteuropees joods volksliedje dat vaag naar Pesach verwijst: Mijn liefste koningin, gezond zul je zijn! Kom, schenk mijn beker, mijn beker vol wijn. Op seideravond is elke huisvader een melech, een koning, en zijn vrouw een malke, een koningin. Op die avond wordt bij vier bekers wijn het verhaal van de Uittocht verteld. In het volksliedje geeft de grootvader de wijnbeker door aan zijn kleinzoon zoals het bloed dat door de generaties stroomt. Nadat de beker met wijn gevuld is, wordt er viermaal een dronk uitgebracht. De eerste dronk is voor de onvermoeibare levenskracht van het hele joodse volk, belichaamd in die ene kleine joodse man:
Lomir trinkn a l’chajim far den pintele jid
Wos mutsikt sich und mutsikt sich un vert nit ejnmol mid
Laten we drinken op het leven van die kleine joodse man
Die doorgaat en maar doorgaat en nooit opgeven kan.
Als je iemand toedrinkt, is dat om hem alle goeds toe te wensen. Die eerste dronk spreekt eigenlijk vanzelf. Natuurlijk wens je alle mensen die bij jou horen alle goeds toe. Maar de tweede dronk…? Die heeft iets ongehoords:
Lomir trinkn… far di sonim, nor sogt zej nit ojs
Ze vi es gisn trern sich funem becher arojs…
Laten we drinken… op wie ons kwaad doen, alleen: zeg het ze maar niet.
Kijk eens hoe de beker nu tranen vergiet…
De derde dronk is voor de gestorvenen die je onophoudelijk moet gedenken. En de vierde en laatste is opnieuw, en nu triomfantelijk… a l’chajim far di pintele jid, op het leven van de kleine joodse man in wie de onverwoestbare kracht van het hele volk leeft. In vier stappen wordt in dit liedje dezelfde lijn uitgezet die op seideravond uitgebreid te zien is in de beelden van de Uittocht uit Egypte: het op de proef gestelde joodse volk, degenen die dit volk kwaad doen, de gestorvenen, en ten slotte nogmaals het joodse volk dat alle beproevingen overwint en voortleeft. Maar wat dit volksliedje in mijn ogen bijzonder maakt, is de plaats die kwaad krijgt toebedeeld. Ik heb het hebreeuwse woord sonim hier tamelijk mild vertaald als ‘… die ons kwaad doen’, maar eigenlijk betekent het ‘vijand’, en dat roept een veel dramatischer context op. De mensen die je kwaad willen doen, je vijanden, worden in dit liedje niet vervloekt, en ook niet uitgebannen.
Er wordt op hen gedrónken.
Daarmee erken je dat ze deel uitmaken van je levenslot. Ze hebben niet de mooiste plaats ‒kijk eens hoe de beker nu tranen vergiet‒ maar ze horen er toch bij. Deze opvatting van het kwaad is in de joodse traditie al heel oud, dateert misschien al van voor Christus. Ze wortelt in een absoluut monotheïstisch Godsbeeld: de Eeuwige is Een en omvat alles, ook het kwaad en alles wat tussen goed en kwaad in beweging is. Op seideravond mag iedereen het grote verhaal van de beproeving en bevrijding van het joodse volk aanvullen met zijn of haar eigen verhaal van beproeving en bevrijding. Het lot van de individuele mens maakt deel uit van het lot van het hele volk. Of eigenlijk zelfs van de hele mensheid.
Het is prachtig hoe we het kwaad benoemen en hanteren binnen onze rituelen, maar hoe ver zijn we met de omgang met het kwaad in ons dagelijkse leven? Zijn we in staat om wat we helemaal nooit had willen meemaken echt te aanvaarden, het kwaad in ons leven echt mee te laten doen? Ongetwijfeld vraagt dat heel veel kracht. Maar als je eenmaal ‘ja’ kunt zeggen tegen je lot ‒ als je kunt zeggen: laten we drinken… op wie ons kwaad doen…– dan houd je op een gevangene te zijn van wat je overkomt. Dan bevrijden we ons uit de ‘slavernij in Egypte’. Die bevrijding kan een stap zijn op weg naar opstanding en nieuw leven.
Bron: Utz Verzendantiquariaat www.utz.nl Tineke Croese
Comments