top of page
Quiasinon

Ik ben met Catootje naar de botermarkt gegaan

Ik ben met Catootje naar de botermarkt gegaan Ze kon maken wat ze wou En ze maakte van boter een dominee, een dominee pardoes ‘In de karrek, in de karrek, ’ zei de dominee…


Zoals u waarschijnlijk wel weet, blijft het in dit volksliedje dat door Wim Sonneveld nieuw leven werd ingeblazen, niet bij een dominee. Catootje maakt ook nog een wafelvrouw (kom maar binnen, kom maar binnen, zei de wafelvrouw), een toverheks (‘k zal je pákke, ‘k zal je pákke, zei de toverheks), een lichtmatroos (mooie benen, mooie benen, zei de lichtmatroos) en een dikke meid (lekker zoenen, lekker zoenen, zei de dikke meid). En zo komen er ook nog een ouweheer, een kastelein en een barones voorbij. Het liedje krijgt een zekere schwungdoordat na elk couplet alle andere herhaald worden, zodat er een spiraalbeweging ontstaat: elke keer komen alle typetjes weer voorbij. Als ik maar vaak genoeg mee ga in die rondgaande beweging, krijg ik een beetje een gevoel van vervreemding, het wordt zelfs een klein beetje eng. Want is die wafelvrouw nou wel zo gezellig, is die dominee wel zo keurig of zijn al die typetjes lege hulsels, maskers waarachter onvermoede duisterheden schuilgaan? Het is maar een vaag gevoel van eng, want ach, het is immers niet meer dan een vrolijk volkswijsje ‒het ergste wat er gebeuren kan, is dat je het deuntje voorlopig niet meer uit je hoofd krijgt.

Maar ik heb nu eenmaal iets tegen maskers. Wat ik echt angstaanjagend vond, was het grote kraakoproer op Koninginnedag 1980 in Amsterdam, bij de inhuldiging van Beatrix. De krakers waren op de Blauwbrug door het cordon van de Mobiele Eenheid gebroken en wilden via het Rembrandt plein en de Reguliersbreestraat naar de Dam optrekken. Helaas stonden wij toevallig net in de Reguliersbreestraat, dus op het verkeerde moment op de verkeerde plek. Weggedrukt in een portiek zag ik de stoet krakers aan me voorbijtrekken ‒ net een schilderij van James Ensor, maar uiterst boosaardig. Ze droegen geen maskers, maar de meesten hadden hun gezichten geschminkt: zwart met de A van anarchie in wit, of wit met de A in zwart, of rood-wit-blauw, of oranje ‒een groteske parodie op feestelijkheid.


Hoe dan ook, al het persoonlijke en menselijke dat je in een gezicht wilt zien, was weg, uitgewist. Achter die onpersoonlijk geworden gezichten en in onpersoonlijk zwartgeklede gestalten kolkte en woelde een duistere stroom van agressie en vernietigingsdrang, nog versterkt door de wapens die ze droegen. Die varieerden van houwelen om stenen uit de straat te slaan tot fietskettingen en op de ME buitgemaakte politieknuppels. Het geheel deed bijna middeleeuws aan, als een ommegang waarbij een tekst uit de Openbaring aanschouwelijk werd uitgebeeld: En ik zag een vaal paard en hij die daarop gezeten was, zijn naam was Dood en hij had het Dodenrijk in zijn gevolg…

Dat het nu ook juist Koninginnedag moest zijn! De overgang van 30 april op 1 mei markeert in veel landen in Noordwest-Europa de uiterste grens tot waar de macht van de winter en de dood reikt. Vanaf de voorchristelijke, Germaans Keltische tijd tot ver in de middeleeuwen beleefden mensen dat er in de wintertijd een voortdurende strijd in de natuur gaande was tussen de machten van de dood en de machten van het leven. Die wintertijd begon op 11 november en eindigde definitief op 30 april, maar de strijd kende periodieke uitbarstingen. De mensen probeerden natuurlijk de machten van het leven en de vruchtbaarheid een handje te helpen, maar ook de machten van de

dood werden uitgebeeld door verschillende gemaskerde figuren. Uiteindelijk wist de Kerk de onvoorspelbare periodieke uitbarstingen tot vier dagen terug te brengen: dat is het carnaval dat vandaag (zo niet gisteren al) is losgebarsten en dat nog steeds in het teken staat van tomeloze levensvreugde, de vreugde om het leven dat de overwinning gaat behalen op de dood.

Maar toch die maskers, toch die schmink, die horen nog steeds bij carnaval. Ik blijf het een beetje onbehaaglijk vinden, al is het dan meestal op het niveau van Ik ben met Catootje naar de botermarkt gegaan: een beetje maar, want levensvreugde en vrolijkheid overheersen. Waar komt dat onbehaaglijke dan vandaan? De strijd tussen winter en zomer, dood en leven speelt zich niet alleen in de natuur af, maar raakt kennelijk ook aan een strijd in ons innerlijk ‒ ik neem aan niet bij mij alleen ‒de strijd tussen de bontgekleurde Harlekijn ‒de bewuste persoonlijkheid ‒ en zijn zwarte Schaduw, het nog onbewuste, in het verborgen werkende deel van onze persoonlijkheid. De angst voor maskers is de angst voor de eigen schaduw. En de moed om die schaduw in de ogen te kijken, begint met echte vreugde om het leven zelf.


Met toestemming geplaatst: Utz Verzendantiquariaat info@utz.nlwww.utz.nl

124 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page