Na de lunch stond er een grote tafel in de ruimte waar ik jaren geleden een cursus volgde. Zestien natgemaakte vellen papier waren zo neergelegd dat ze samen één groot rechthoekig vel vormden. Potjes verf stonden klaar, penselen lagen ernaast. Het was duidelijk: we gingen schilderen. We kozen allemaal een plaats en een vel en wachtten af. Wat was de bedoeling? Wàt gingen we schilderen? Dat maakte niet uit, zeiden ze van de cursusleiding. Je begint maar en schildert wat.
Wanneer je zoiets tegen een groep kinderen zegt, is er altijd wel een die zijn penseel al in de verf heeft gedoopt nog voor je je zin hebt afgemaakt. En de rest volgt zonder nadenken. Maar wij waren zestien volwassen vrouwen en we raakten lichtelijk in verwarring. Geen opdracht? Vrij schilderen? Help! En zo’n leeg vel kijkt je toch altijd al zo dreigend aan. Aarzelend en voorzichtig begonnen we. Net toen ik er aardigheid in kreeg, kwam de stem van de cursusleidster: ‘Schuif nu allemaal een plaats op naar links en ga verder op het vel van je buurvrouw.’ Wat krijgen we nou? Ga verder op het vel van je buurvrouw? ‒ Als een kleuter de euvele moed heeft een streep te trekken op het blad van een ander, dan weet hij heel goed dat hij meteen moet wegwezen. Dat pikt niemand, daar komt slaande ruzie van.
Maar wij waren zestien beschaafde vrouwen, dus terwijl we verder gingen op het vel van de linkerbuurvrouw, hielden we de rechterbuurvrouw in de gaten: wat gaat zij doen met mijn schildering? Na een paar minuten klonk het: nog een plaats naar links opschuiven en daar verder gaan. En gek genoeg werd het toen leuk. We hadden eerst het concept dit-vel-is-van-mij-en-niet-van-jou moeten loslaten, voelden ons toen ontheemd (ik heb helemaal niets meer van mezelf), maar daarna… zagen we geen zestien afzonderlijke vellen meer, alleen één groot vel van ons samen. Eerst lokte dat nog iets baldadigs uit: ik trok mijn rode lijn provocerend over drie vellen schuin naar de overbuurvrouw en kreeg een regen van gele druppels terug.
Maar toen we van een afstandje het geheel overzagen, kregen we oog voor alle vormen en kleuren, harmonieën en contrasten die zomaar bij toeval waren ontstaan. En opeens waren we gemotiveerd om daar met zijn allen iets mee te gaan doen. De cursus was een jaarfeestencursus en de oefening was bedoeld om ons een aspect van Pinksteren te laten beleven: van ik op mezelf naar wij met elkaar. Nooit gedacht dat je zoiets binnen een half uur voor elkaar kunt krijgen, maar het was zo.
Het christelijke Pinksteren is de herdenking van een gebeuren dat beschreven wordt in de Handelingen: de Heilige Geest daalt neer op de twaalf apostelen en inspireert hen de wereld in te trekken en nieuwe gemeenschappen te stichten in de geest van Christus. De meeste christelijke feesten die we vieren, herdenken een gebeurtenis uit het evangelie, en toch zijn de thema’s rond deze feesten niet exclusief christelijk. In alle culturen zijn de seizoensfeesten met min of meer dezelfde thema’s verbonden, en elk volk vult ze op zijn eigen manier in. In de late lente gaat het vooral om de verhouding tussen enkeling en gemeenschap. In de germaanse tijd werd in wat wij nu de pinkstertijd noemen recht gesproken: de enkeling moest zich voor zijn daden verantwoorden tegenover de gemeenschap.
Uit de verhalen rond koning Arthur weten we dat de zwakkeren in de samenleving ‒ meestal in de gedaante van een schone jonkvrouw ‒ met Pinksteren aan het hof konden klagen over geleden onrecht. De gemeenschap ‒ meestal vertegenwoordigd door een dappere ridder ‒ schoot haar dan te hulp om het onrecht te herstellen. Het recht bevestigt dat je in de gemeenschap veilig bent en beschermd wordt ‒ en het beteugelt de vrijheid die de enkeling zich meent t kunnen veroorloven. Er is altijd een bepaalde spanning tussen de vrijheid van de enkeling en de beperkingen die het behoren tot een groep met zich meebrengt. Ik denk dat die spanning in onze tijd meer dan ooit gevoeld wordt. Hoe gaan we daar mee om?
De schilderoefening van jaren geleden is me bijgebleven vanwege de ontdekking die ik toen deed. Eerst richtte ik me op het vel papier waarvan ik dacht: dat is van mij. Dat is een soort ego-fase. Dat ego werd me afgenomen toen ik een plaats op moest schuiven, en dat leidde echt tot een gevoel van ontheemd zijn, je oriëntatie kwijt zijn. Maar in de derde fase werd ik deel van een groep waarvan niemand de leider was. Het gezamenlijke streven lag concreet voor ons in de vorm van een schildering en iedereen leverde vanuit de plaats waar ze stond haar eigen inbreng. Het laat een bepaalde dynamiek zien, waar je natuurlijk sneller in meegaat als het een spel is en niet echt ergens om gaat.
In het echte leven is het minder eenvoudig. We zijn te individueel geworden en kunnen en willen niet opgaan in een groepsgeheel. Is het mogelijk om als onafhankelijke personen met een individuele inbreng een groep te vormen? Zou het geheim in een vorm van samenwerking schuilen waarbij niemand zich opwerpt als leider? Kan dat, op die manier samenwerken? Ik denk dat we dat nog moeten ontdekken. En dat dát de weg naar Pinksteren is.
Bron: Utz Verzendantiquariaat. Tineke Croese
Comments