top of page
Quiasinon

Helemaal niemand keek naar me om

Toen ik begin twintig was, woonde ik in een studentenflat in Amsterdam. Op een saaie, druilerige en donkere zondagmiddag waarop het maar geen lente wilde worden, besloot ik mijzelf even uit te laten. In het winkelcentrum vlakbij waren alle winkels natuurlijk dicht, dus koos ik voor het park vlakbij. Ik dacht er helemaal niet aan dat het misschien niet echt slim was om in je eentje op een doodstille zondag in een verlaten park ver van de woonhuizen te gaan wandelen.

Die gedachte overviel me pas midden in het park. Het was wel héél stil, zelfs geen mensen die de hond uitlieten. Niemand. En toch had ik het gevoel, dat er iemand naar me keek. Ik keek om me heen, zag niemand, en besloot dat het verbeelding was. Een eindje verder stond ik weer stil, omdat er opeens een herinnering opkwam die zo krachtig was dat de hele omgeving vervaagde en ik alleen nog maar de beelden zag. Opeens stond ik weer op Schiphol, vier jaar oud. Ik was met mijn ouders, broertje en zusje net uit Indonesië in Nederland gekomen, een reis die toen nog twee dagen duurde.


Een politieagent had mijn vijf maanden oude zusje van mijn moeder overgenomen, zodat zij met mijn vader de bagage kon halen. Mijn tweejarig broertje sloeg tegen het been van de agent en riep boos: ‘Dat is mijn zusje, je mag haar niet hebben!’ De agent tilde hem lachend op zijn andere arm. Samen gingen ze naar de vliegtuigen kijken. Naar mij keek niemand om. Het was februari en ik droeg kleren die in Indonesië te warm waren, maar volstrekt ontoereikend waren voor een nederlandse winter. Ik was twee dagen luchtziek geweest, ik was moe en koud. Alles was vreemd, ik was vier en echt helemaal niemand keek naar me om. Ik voelde me verpletterend eenzaam.

Het gekke was: ik had nooit meer aan dit voorval gedacht.


Dus waarom, vroeg ik me af, kwam die herinnering dan nu opeens terug? Ik voelde me toch echt niet eenzaam, daar heb ik trouwens ook geen talent voor. Maar het gevoel van eenzaamheid uit mijn herinnering bleef maar aanhouden. Waaròm toch? Het antwoord diende zich aan in de persoon van een ongeveer vijftigjarige man die zich uit een groepje bomen vlakbij losmaakte. Hij liep mijn richting uit en passeerde me zonder iets te zeggen op zo’n anderhalve meter afstand.


Tegenwoordig weten we wat dat inhoudt: je komt dan niet, zoals mijn dochter zou zeggen, in elkaars aura. En toch voelde ik meteen: die eenzaamheid, die is niet van mij, al beleef ik hem in mijn beelden ‒ die is van jou. Die indruk werd even later bevestigd. Toen ik verder wilde lopen, draaide de man zich naar me om, overwon duidelijk een zekere schaamte en sprak me aan: ‘Hé zeg, meisje… wil je niet met me meegaan? Iets drinken, een hapje eten, naar de film misschien… en dan blijf je vannacht bij mij?’ ‒ Ik was sprakeloos.


Meestal had ik voor mannen die zoiets vragen een speciale prikkeldraadblik, maar voor déze man kon ik niet anders dan medelijden voelen, nu ik per ongeluk tot zijn eenzaamheid was doorgedrongen. Ik schudde alleen van nee. Waarop hij er met de moed der wanhoop aan toevoegde: ‘Maar je hoeft het niet voor niets te doen… ik wil je er wel voor betalen.’ Erger kun je het niet maken. Ik schudde nog een keer van nee, en liep verder. Hij liep de andere kant op. En dat was het. Ik had ‒ dat kon niet anders ‒ iemand afgewezen wiens kwetsbare ziel voor me open lag.

Sinds een jaar of twintig, dertig is er aandacht voor een relatief nieuw verschijnsel als empathie.


Vroeger probeerde je je natuurlijk wel in de gevoelens van een ander te verplaatsen, of met iemand mee te voelen, meestal in verdriet en rouw. Maar het lijkt vrij nieuw om van empathie te spreken als over een vermogen dat je in aanleg allemaal hebt en dat je kunt ontwikkelen om in alledaagse situaties en ontmoetingen in te zetten. Ik kan me voorstellen dat het om een nieuw vermogen gaat. Het gaat juist in onze tijd immers om het ik-en-jij, om de relatie met de ander. Via ‘het gelaat van de ander’, via de ‘minste der mijnen’ loopt in onze tijd de weg naar Christus.


Ik neem aan dat het mogelijk is je erin te scholen om zo dichtbij iemand te komen dat je een ogenblik deel hebt aan wat in zijn innerlijk leeft. Er zijn vast ook wel mensen die het min of meer van nature hebben. Ik gelukkig niet, kan ik zeggen. Wat mij in dat park overkwam, was een zuivere toevalstreffer, maar het geeft me wel een idee van hoe empathie kan werken: een sterke emotie van de ander die op jou overspringt of met jou versmelt en zich in jouw beelden kleedt, zodat je aanvankelijk denkt dat het jouw emotie is.


Tot je beseft dat het om de emotie van de ander gaat. En wat doe je dan? Ik vind dat er te vaak over empathie wordt gesproken als over iets dat handig is voor jezelf, in het sociale verkeer. Je kunt iets van een ander gedaan krijgen door invoelend te zijn. De grens met manipulatie wordt dan wel vaag en dát kan toch niet de bedoeling zijn.


Hoewel die situatie in het park een toevalstreffer was, heb ik wel vaker iets van dien aard meegemaakt en ook al kon ik er niets aan doen, toch was mijn probleem altijd: mag ik een ander wel zomaar in al zijn kwetsbaarheid zien? Hoe ga ik daarmee om? Enigszins door schade en schande wijs geworden, is mijn houding geworden: vooral niet laten merken dát je zo diep in iemands ziel gekeken hebt, want mensen voelen dat meestal als héél onprettig. Waarom?


Ik denk omdat ik gewoon niet de liefde heb om een ander mens te zien zoals Christus hem zou zien. Bij het ontwikkelen van een vermogen als empathie hoort ook het ontwikkelen van een liefdevolle blik.


Bron: Tineke Croese Utz Verzendantiquariaat



111 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page